“Wilt u nog koffie?” Als wethouder ben ik nooit te beroerd om me met dit soort taken bezig te houden, denkt hij. De vergadering is in aantocht, een belangrijke dit keer, over de energietoeslag, en dit hoort er ook bij. Dat hoeft niet altijd de vrouw te doen, dat vind ik nu eenmaal. Ik heb ook een rapport geschreven over welke burger hoeveel toeslag moet krijgen en ik moet zeggen: het rapport mag er zijn, want het is zeer deugdelijk! De burgers kunnen tevreden zijn. De wethouder kijkt tevreden rond en ziet dat veel burgers gelukkig in grote getale op zijn komen dagen en ze zitten al in de plenaire zaal in gespannen afwachting. Dat voelt de wethouder ook aan zijn klompen.

“Wat wil je nou?” Opeens verderop in de foyer is een oude man, met zijn fietshelm nog op en een oude boodschappentas in zijn hand, in gevecht met de schuifdeuren. Hij durft de ruimte niet te betreden, bang als hij is om geplet te worden door het glazen gevaarte. De mensen om hem heen lachen, ze vinden hem vreemd.

“Dit klopt ook al niet!”, fulmineert hij. Met een versnelde pas staat hij toch ineens in de raadszaal. “Waar is het?”, roept hij.

“Waar is wat?”, reageert iemand jolig.

“De vergadering”, antwoordt hij. “Er klopt helemaal niets van dat rapport, allemaal verkeerde cijfers en aannames.”

“We moeten nog beginnen, rustig aan ouwe!”, zo reageert een andere man. De mensen lachen. Met een woeste tred stapt de oude baas de arena in.

“U mag daarboven plaatsnemen, op de openbare tribune,” hoort hij de bode zeggen. “Aan de rondetafel zitten de wethouders en raadsleden, en graag uw helm af.” De oude man kijkt naar de tafels met op elk daarvan een microfoon. De man wijst daarnaar en zegt: “Die daar, die luisteren je af, de Russen in het klein.” “Natuurlijk…” de bode weet even niet zo snel hoe anders te reageren.

Even later begint de vergadering. De wethouder neemt al snel het woord. “Uit mijn rapport blijkt dat elke burger recht heeft op een energietoeslag van…” De oude man onderbreekt vanaf de tribune al snel het betoog. “Aha, krapuul, dat was u met uw rapport. Voor uw informatie: ik ben vanmiddag met mijn fiets tegen een windmolen gereden, en die heeft het mooi begeven. ĺk was het die de klap uitdeelde, niet u of die molen. Respectloze schoft! U zult boeten…” De man probeert een passage uit het boek van Don Quichot te reciteren, maar is deze glad vergeten. “U denkt vast: wat is dat voor een dolende ridder? Maar een dolende ridder zonder liefde was immers als een lichaam zonder ziel!”

“Wat wilt u daarmee zeggen?”, probeert de wethouder weer de regie terug te krijgen. “U krijgt juist uw energietoeslag.”

“Bespaar me uw zoetsappige taal, want ik heb u door, onbetrouwbaar tuig! Dat witte gevaarte, die u in mijn achtertuin heeft gedumpt, die krijgt hij niet meer weg. Ha! Dat dacht u maar, want het vaantje is geknakt!”

“Die wensgedachte snap ik,” zegt de wethouder. “Maar nu wil ik graag terug naar de inhoud.” Op dat moment krijgt de wethouder een briefje toegeschoven van een raadslid met daarop de tekst dat er in zijn gemeente een deel van een windmolen is afgebroken. De wethouder kijkt op van het briefje en ziet dat hij door de oude heer triomfantelijk wordt aangestaard.